Dit is de samenvatting van de 9e bijeenkomst van de Bijbelkring over “Mozes”. Nu we 12 mei niet bij elkaar kunnen komen, komt de samenvatting op deze manier voor jullie beschikbaar.

Lees hem rustig door en ook de Bijbelgedeelten onderaan de samenvatting.

De Heere zegene het en Hij behoede jullie. Bij Hem kun je schuilen!

Bijeenkomst 9 : Mozes’ einde

Om goed te kunnen begrijpen waarom het levenseinde van Mozes zó verloopt zoals het verloopt, moeten we beseffen, wat de Heere Jezus ons leert: ‘zo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar’ (Mattheüs 20:26.) Groot zijn en op de laagste plaats staan, die twee horen onlosmakelijk bij elkaar. Maar God kan alleen maar groot maken wie op de laagste plaats wil zijn, een dienaar wil zijn. Wee ons als we geen dienaar van onze Meester willen zijn. Want God geeft Zijn eer aan geen ander. Wat is het moeilijk om op die laagste plaats te komen en een leven lang te blijven. Dat blijkt wel aan het einde van het leven van Mozes.

Wat had God veel gedaan in zijn leven. Wat een wonderen en tekenen had God hem opgedragen te doen in Egypte. Wat een grote daden in de woestijn, zoals eten en drinken elke dag. God had viermaal op zijn gebed het volk bewaard voor uitroeiing en tweemaal hem zelfs aangeboden om met hem alleen verder te gaan. En nu zijn ze opnieuw genaderd tot de grenzen van het beloofde land. De oude generatie is gestorven en de kinderen van toen zijn de mannen en vrouwen van nu. Ze staan klaar om het land binnen te trekken. Maar dan raakt het water op en tot grote schrik van Mozes blijkt ook deze generatie op dezelfde wijze als hun ouders te reageren: ‘En het volk twistte met Mozes, en zij spraken, zeggende: Waarom toch hebt gij ons in deze woestijn gebracht, dat wij daar sterven zouden, wij en onze beesten? En waarom hebt gij ons doen optrekken uit Egypte, om ons te brengen in deze kwade plaats? Het is geen plaats van zaad, noch van vijgen, noch van wijnstokken, noch van granaatappels; ook is er geen water om te drinken.’ (Numeri 20: 3-5).

Gelukkig reageert Mozes op de juiste wijze en gaat hij hiermee naar God. Hij krijgt van God een duidelijke instructie wat hij nu moet doen: ‘Neem die staf, en verzamel de vergadering, gij en Aäron, uw broeder, en spreek gij tot de steenrots voor hun ogen, zo zal zij hun water geven..’ (vers 8). En dan gebeurt het: Mozes gaat in de fout! Mozes loopt naar de steenrots.

Wat heeft hij ondertussen gedacht? We kunnen er slechts naar raden. De vorige keer moest ik met mijn staf op de steenrots slaan. Toen ging dat heel goed. Je kunt toch beter maar het zekere voor het onzekere nemen. Vooral voor de ogen van die nieuwe generatie.

Was Mozes geïrriteerd over wat het volk gezegd had? Werd zijn hoogmoed gevoed, toen hij zag hoe ze allemaal verwachtingsvol naar hem keken? Uit de woorden, die hij nu gaat spreken, lijkt dat allemaal wel door te klinken: ‘Hoort toch, gij wederspannigen (opstandelingen), zullen wij water voor u uit deze steenrots  tevoorschijn brengen?’ (vers 10).

Hier staat Mozes niet op de laagste plaats. Hier heeft hij zich innerlijk verhoogd: ‘zullen wij?’. Dan slaat hij met de staf tweemaal op de rots. Er komt veel water uit de rots. Het volk kan drinken, maar dan hoort Mozes wat God hiervan vindt: ‘Omdat gij Mij niet geloofd hebt, dat gij voor Mij geen ontzag had voor de ogen van de kinderen van Israël, daarom zult gij deze gemeente niet inbrengen in het land, hetwelk Ik hun gegeven heb.’ (vers 12)

Mozes (en Aäron) mogen het land Kanaän niet binnentrekken. Nee, Mozes was geen supermens zonder gebreken. God maakt van Zijn kinderen geen supermensen.

Het blijven mensen die tot hun verdriet steeds de fout ingaan. Zo leren ze steeds meer dat ze het alleen van de genade van de Heere moeten hebben. Zo leren ze dat ze zondaar zijn en blijven.

Van Kades-Barnes trekken ze verder langs de oostzijde van de Dode Zee en verblijven een tijd lang in de velden van Moab, het tegenwoordige Jordanië. Daar geeft Mozes hun nog vele voorschriften en bemoedigingen, die we vinden het boek Deuteronomium. Dat Bijbelboek eindigt met een lange afscheidsrede, die Mozes houdt voor het volk (Deut. 32). Hij is als een vader, die afscheid moet nemen van zijn kinderen en hun nog zoveel mogelijk wil meegeven. Als hij alles gezegd heeft, benadrukt hij nog eens, dat het onderhouden van de wet niet tevergeefs zal zijn. Door de wet te doen, ontvangen ze het leven. Hierdoor zullen ze lang in het beloofde land aan de overkant van de Jordaan mogen wonen (Deut. 32: 47).

Als hij uitgesproken is, zegt de HEERE op diezelfde dag tot hem: ‘Klim op de berg Abarim (deze is de berg Nebo, die in het land van Moab is, die tegenover Jericho is), en zie het land Kanaän, dat Ik de kinderen Israëls tot een bezitting geven zal en sterf op die berg…’ (Deut. 32 : 49) Maar voor zijn sterven keert Mozes zich nog één keer tot het volk en zegent het . Elke stam afzonderlijk. Hij eindigt met de woorden: ‘Welgelukzalig zijt gij, o Israël! wie is u gelijk? gij zijt een volk, verlost door de HEERE, het Schild uwer hulp.’ (Deut. 33: 29).

Dan keert hij zich voor de laatste maal om en beklimt de berg Nebo. Alleen, als een eenzaam man. Om de weg te gaan, die elk mens alleen moet gaan. Maar als hij de top van de berg bereikt, blijkt dat hij door Iemand wordt opgewacht, door God Zelf. God is Zijn trouwe knecht tegemoet gegaan en laat hem het beloofde land zien, tot in alle uithoeken toe. Geen plekje was er dat Mozes niet zag.

De pracht en praal en de rijkdom van het land zag hij. Hij zag zelfs de Middellandse Zee die ruim zestig kilometer naar het westen ligt. Moet je nagaan: Mozes was toen honderdtwintig jaar en dan nog zo’n scherpe blik en fit. Dat was een zegen die de Héére hem had gegeven. Er staat dat Mozes’ oog niet donker was geworden en dat zijn kracht niet was vergaan (Deut. 30:7). Dan, in Gods tegenwoordigheid, sterft Mozes. En God begraaft hem (Deut. 34 : 6). Dat liet God aan niemand anders over. Die laatste eer wilde God Zelf aan Zijn dienstknecht bewijzen.

In de Bijbel staat de naam van Mozes wel zo’n zevenhonderd keer neergeschreven. Zowel in het Oude als Nieuwe Testament. En nog één keer, zo’n vijftien eeuwen later, verschijnt hij zelf, wanneer hij samen met Elia de Heere Jezus ontmoet op de berg Tabor, die midden in het beloofde land ligt (Lucas 9 : 28 – 36). Het land waar hij eerst niet mocht binnengaan en nu toch is.

We hebben nu 9 keer met elkaar de geschiedenis van Mozes’ leven bestudeerd. Een geschiedenis die door de Heere is geschreven en geleid. We zijn van alles tegengekomen. Van harte bid ik dat je jezelf erin hebt herkend. Vooral bid ik dat je de Heere leert kennen of steeds beter leert kennen.

Nog één keer willen we stilstaan bij Mozes, de tiende keer. Want Mozes heeft ons nog iets nagelaten als een soort testament, namelijk een psalm, een lied. En dat lied (eigenlijk is het een gebed) is in de Bijbel terechtgekomen, namelijk in het Bijbelboek Psalmen. Dus de volgende en laatste keer gaat het over Psalm 90, ‘een gebed van Mozes, de man Gods’.

De Bijbelteksten die bij dit gedeelte horen, zijn:

Deuteronomium 32, 33 en 34

Numeri 20