Wandelen in witte kleren - Openbaring 3:4
Samenvatting toespraak zondagmorgen 9-10-2016. Voorganger: evangelist J.Krijgsman.
Telefoon 020-6227742; mobiel: 06-83571391. Amsterdam@bijbelcentrum.nl www.bijsimondelooier.nl
Thema van de toespraak: ‘Wandelen in witte kleren’ n.a.v. Openbaring 3:4
De afgelopen negen weken gingen de toespraken ’s morgens over ‘Wandelen met God’.
Vandaag wil ik deze serie besluiten met een toespraak over Openbaring 3:4.
Sardis
De apostel Johannes bevindt zich op het eiland Patmos. Dit eiland ligt in de Egeïsche Zee iets boven Kreta. Hij krijgt daar van de Heere een opdracht. Hij moet de zeven christelijke gemeenten in Turkije een brief schrijven. Aan de gemeente van Sardis schrijft hij z’n vijfde brief.
Sardis was een oude stad die 1000 jaar voor Christus al bestond. In 17 na Christus is er een grote aardbeving geweest. De stad had toen niet het vermogen zich te herstellen. Nu is Sardis een ruïne.
Sardis is in de tijd van Johannes, een stadje met veel textielindustrie.
Tot drie keer toe wordt er in de brief aan Sardis gesproken over de kleding (zie vers 4 en 5).
De Heere sluit Zich dus aan, bij de omstandigheden van de inwoners van Sardis.
Daar kunnen wij van leren in het evangelisatiewerk. We kunnen een gesprek beginnen over bekende zaken. Voor Sardis was dat de textielindustrie. Voor Deventer kan dat de Deventerkoek zijn. Voor Gouda de Goudse stroopwaffels of kaas. Voor Zeeland de Zeeuwse bolussen. Voor Amsterdam Ajax.
Gemeente
In Sardis is dwars tegen alles in een gemeente van Christus ontstaan. Op het eerste gezicht is het een mooie en bloeiende gemeente. Er wordt zelfs in de omgeving over de gemeente van Sardis gesproken alsof er vele gelovigen zijn. Ze hebben de naam van een actieve gemeente.
Zelf denken ze er ook zo over. Ze denken dat ze een bloeiende supergemeente zijn.
Daardoor is er in de gemeente zelfgenoegzaamheid, arrogantie ontstaan.
Dit is gevaarlijk als dat in een gemeente of bij iemand persoonlijk ontstaat. Wees gewaarschuwd.
Het oordeel van Christus
Wat de gemeenteleden en anderen over Sardis zeggen is niet belangrijk. Wel wat Jezus zegt. Hij zegt:
Jullie hebben de naam dat jullie leven, maar jullie zijn dood. Geestelijk dood. Dus zonder waar geloof.
Wat een kwalificatie. Want wat dood is, is dood. Daar is naar menselijke berekening niets meer aan te doen. Rechttoe, rechtaan wordt dit gezegd. Recht voor z’n raap.
Er is er maar Eén Die dit kan zeggen van deze gemeente. Dat is Jezus. Hij kijkt dwars door alle schone schijn van de gemeenteleden van Sardis heen. Toen en nu. Zal je er rekening mee houden?
Wat is er mis?
Wat mankeert er aan de gemeente van Sardis? Alles gaat toch goed? Het ontbreekt aan de inhoud. Oftewel: aan het échte wandelen met Hem. Aan een échte relatie met Hem.
Aan een prachtige auto heb je niets als er geen olie of te weinig olie in de motor zit. Dan loopt de motor vroeg of laat vast. Het gaat om de inhoud. In dit geval om de motorolie.
Zo is het ook religieus. Uiterlijk kunnen we ons als gelovige voordoen. Ook als gemeente, zoals Sardis.
Alles draait als een goed draaiende motor. Prachtig, niets op aan te merken.
Als we echter de Heilige Geest missen, loopt de ‘motor’ vroeg of laat vast. Het gaat om de olie – dat is Zijn genade – van de Heilige Geest (Mattheüs 25: 1-13). De Heilige Geest maakt én houdt de motor van ons leven, ons hart, ‘draaiende’. Om Zijn ‘inwoning’ in ons hart gaat het.
Als we dit missen vraagt Hij om radicale bekering. Ook in Sardis. Zie vers 2 en 3.
Hij vraagt ook nu om puur geloof. Dit is er alleen door de ‘genade-olie’ van de Heilige Geest.
Er zijn er nog…
Toch is niet alles ellende wat de klok slaat in Sardis. Er zijn nog enkele ware gelovigen. Ze doen niet mee met de grote massa. Ze wandelen met Hem. Hij heeft ze geroepen.
De Heere benoemt Zijn wandelaars op een speciale manier. Er staat niet dat er nog personen zijn die met Hem wandelen, maar namen. ‘Doch gij hebt enige weinige namen ook te Sardis (…)’.
Dat heeft ons wat te zeggen. Onze naam is een middel om ons van anderen te onderscheiden. Zo onderscheidt de Heere de gelovigen in Sardis van de naamchristenen, de schijnchristenen in Sardis.
De Heere kent Zijn schapen bij naam en roept ze bij naam (Johannes 10:3). Wat een liefdeseenheid. Op de grote massa zijn het er niet veel. Ware gelovigen zijn altijd in de minderheid.
Verschil
Wat is het verschil dan tussen die ware gelovigen in Sardis en de anderen? De Heere zegt dat ze hun ‘kleren’ niet bevlekt hebben. Even tussen haakjes: ze zeggen dit niet van zichzelf. Dat zou zelfgenoegzaam zijn. En dat is nu juist iets wat Zijn wandelaars niet willen. Maar de Héére zegt dit van hen.
Van zichzelf belijden ze dat ze hun ‘kleren’ juist wel bevlekken, bevuilen. Tot hun verdriet steeds weer.
Wat betekent dit dat de Heere zegt dat ze hun ‘kleren’ niet bevlekt hebben?
Lange kleren werden in het oosten opgebonden. Zo werden ze niet vuil door het stof op de straten.
Kleren betekent hier het nieuwe leven met de Heere. In de eerste plaats het innerlijke. Dat nieuwe leven moet niet op de ‘grond’ hangen. Dan wordt het vies. Dit gebeurt als Zijn wandelaars teveel aandacht geven aan de glitters in de wereld. Dat de wereld bijna het één en al wordt voor hen. Dat wil de Heere niet. Hij moet het één en al zijn voor hen. Er mag niets anders in meedingen. Gelovigen moeten verlangen naar een leven dat aan God is toegewijd (Hebreeën 12:14). Een leven dat ‘heilig’ is.
Beloning
Als beloning voor hun leven met de Heere krijgen Zijn wandelaars witte kleren. Die witte kleren zijn een symbool van de hemelse heerlijkheid en heiligheid. Er zit geen ‘vlekje’ zonde op.
In die witte kleren zullen ze wandelen met Jezus. Hij heeft de witte kleren verdiend door Zijn bloed. Oftewel: door Zijn leven, sterven aan het kruis, opstanding en hemelvaart.
Dit wandelen in witte kleren in vólle heerlijkheid, komt pas na Christus’ wederkomst. Maar het begin is hier. Hier ontvangen de gelovigen al de vreugde en de vrede van het wandelen met Hem. Wat een leven is dit zeg! Heerlijk. Jaloers-zijn is een slechte eigenschap. Maar hier mág je jaloers op zijn.
De Heere zegt aan het eind van vers 4 dat die gelovigen het ‘waardig’ zijn. Ze verdienen het.
Een kenmerk van geestelijke wandelaars is dat ze zichzelf juist onwaardig voelen.
Ze weten maar al te goed dat er nog veel zonden in hen zijn. Zo was het met de gelovigen in Sardis en van nu. Maar de Heere vindt dat ze die witte kleren waard zijn. Dat ze die verdienen omdat Christus die verdiend heeft. Alleen door het geloof in Hem, zijn ze het waard.
Besluit
We sluiten deze serie over het ‘Wandelen met God’ af. Met wie wandel jij? Met jezelf of anderen die niets met de Heere God hebben? Er zijn maar twee soorten wandelaars. De ene soort blijft hardnekkig wandelen op de brede weg. Leven zonder de Heere. Dit is de doodlopende weg naar de hel. Vreselijk.
De andere soort wandelt met de Heere. Niet dat dit altijd gladjes verloopt. Integendeel. Dit wandelen met Hem kost strijd. Strijd met je eigen hart. Strijd met je ongeloof. Strijd tegen de zonden.
Strijd omdat je in het dagelijks leven soms maar bitter weinig ervaart van de Heere. Wandelen met God is een dagelijkse worsteling tegen zonden. Bij alles wat gezegd is over het wandelen met de Heere, moet je dit niet vergeten. Het leven met de Heere is prachtig. Maar de rauwe werkelijkheid moeten we niet uit het oog verliezen. Dan kan de wandeling soms anders gaan dan je wenst. Wandelen met de Heere is je ‘kruis’ achter Jezus dragen. Zonder deze strijd is er geen overwinning. Ken je iets van déze strijd? Dan zegt de Heere: Die overwint, die zal bekleed worden met witte kleren. Wat een toekomst! Ondanks dat je het soms niet kunt geloven. Maar Hij belooft het.
Leef in dezen aanstekelijk voor anderen. Zo maak je ze jaloers op het leven met de Heere.
Ken je deze strijd, het wandelen met de Heere, nog niet? Daar is maar één oplossing voor: bekeer je nu en geloof het Evangelie. Dat is de blijde boodschap dat Jezus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken. Gode zij dank voor Jezus Christus. Amen.