Stéfanus voor de rechtbank - Handelingen 7:54-56

Samenvatting toespraak zondagmorgen 30-6-2019. Voorganger: evangelist Johan Krijgsman. 
Telefoon 020-6227742; mobiel: 06-83571391. Amsterdam@bijbelcentrum.nl  www.bijsimondelooier.nl
Thema van de toespraak: ‘Stéfanus voor de rechtbank’ n.a.v. Handelingen 7:54-56

Martelaren zijn er altijd geweest. Deze mensen zijn zeker van hun zaak. Ondanks dreigingen blijven ze vasthouden aan hun overtuiging. Ze getuigen ervan zoals het woord martelaar betekent. 
In de loop van de kerkgeschiedenis zijn er veel martelaren geweest. Ze getuigden van hun geloof. Zelfs als de dood ermee gemoeid was. 
Dit was ook zo met Stéfanus. Hij is één van de eerste martelaren om het geloof.

Het werk van Stéfanus
Wie was Stéfanus? Na de uitstorting van de Heilige Geest wordt de gemeente in Jeruzalem steeds groter. De apostelen kunnen het werk niet meer aan. Voorgesteld wordt om mensen te verkiezen die de apostelen helpen. Zeven diakenen worden gekozen. Ze moeten zich bezighouden met de verzorging van de armen. Ook mogen ze preken. Wanneer de gelegenheid er is, spreken ze over Jezus, de Gekruisigde. 

Onder deze mannen is het vooral Stéfanus die opvalt. Hij is vol van geloof en kracht en doet wonderen onder het volk (Handelingen 6: 8). Hij heeft een grote kennis van de Bijbel en vertrouwt vast op God. Hij weet het zeker: wat God belooft in het Evangelie, is ook voor mij. 

Zijn werkterrein ligt voornamelijk onder mensen die Jezus verwerpen. Stéfanus vertelt hun dat Jezus echt de beloofde Messias was. Ze kunnen met dit getuigenis van Stéfanus niet uit de voeten. 
Ze geloven hem niet. Ze kunnen niet tegen hem op. Zijn getuigenis gaat hun steeds meer ergeren. 
Ze kunnen hem wel schieten. Daarom nemen ze hun toevlucht tot laster. Dat is een gemene streek. 
Ook nu maken sommige mensen gebruik van laster. Tot in de gezinnen, politiek en kerk toe.  
De tegenstanders van Stéfanus huren mensen in, die Stéfanus vals beschuldigen. 
Dat leert de wet, waar ze de mond vol van hebben, hun niet.  

Het verhoor van Stéfanus 
Ze dagen hem voor het Sanhedrin, voor de rechtbank. Kalm staat hij daar. 
Zijn gezicht straalt als van een engel. Hij trekt niet wit weg van schrik, want zijn God is met hem. 
Stéfanus gaat een gloedvol betoog houden. Hij doet daarin allerlei grepen uit de geschiedenis van het Oude Testament. Hij wil hen daarmee overtuigen dat Jezus de beloofde Messias is. Hij begint met Abraham en eindigt bij Jezus. 
Hij beschuldigt hen, dat ze Jezus, de Messias gedood hebben (Handelingen 7:51-53). 
Die laatste beschuldiging doet bij hen de deur dicht. Ze kunnen hun woede niet langer beheersen. Voor die deftige heren was het niet prettig om verraders en moordenaars genoemd te worden. 

Woest
Ze springen op van woede. Letterlijk staat er dat ze doorgezaagd worden in hun harten, hun innerlijk. Een zaagwond is veel pijnlijker dan een snijwond. Ze knersen hun tanden van vijandschap. 
Zij gaan prat op de wet. Maar noch zij, noch hun voorgeslacht hebben de wet van God gehouden. 
Gij die de Wet ontvangen hebt door bestellingen, door bemiddeling, van engelen en hebt ze niet gehouden ( Hand. 7:53). Haarscherp wijst hij hun zonde aan. Hij windt er geen doekjes om. 

Ook nu behoren de predikers van Gods Woord er geen doekjes om te winden. Ze behoren eerlijk hun luisteraars te vertellen hoe het ervoor staat. Wij leven zonder God. Ja, wij leven zelfs tegen God. 
Dit is onze eigen schuld. Als dit ons wordt verteld, komen er allerlei bedenkingen, tot opstand toe. Soms worden mensen woest. 
Toch hebben Stéfanus en andere predikers er maar één doel mee: dat mensen tot de erkenning komen dat het zo is. Dat het ze innerlijk raakt. Zo is het nu, zo ben ik nu door eigen schuld. 
Door het ingrijpen van de Heilige Geest krijg je er dan verdriet over dat jij Jezus tegenstaat. 
Het opmerkelijke is dat mensen in deze omstandigheden Jezus toch gaan zoeken. 
En weet: wie Jezus echt zoekt, zal Hem vinden! Hij kan en wil alleen rust geven. 

Zo is het bij de mensen van deze rechtbank niet. Ze koken van woede. 
Hoe durft hij hen, de nette heren, zo te beschuldigen? Waar haalt hij het lef vandaan? 

Geloof, hoop en liefde
Hoe is het intussen met Stéfanus? Kijkt hij angstig naar zijn belagers? 
Niets daarvan. Hij is niet vol van angst, maar van de Heilige Geest. 
Deze Geest schenkt dat hij letterlijk en figuurlijk naar boven mag kijken. 


Het ‘oog’ van het geloof richt hij op Jezus in de hemel. Niets kan hem van dit geloof afbrengen. 
Juist in deze bange omstandigheden voelt hij dat Jezus dichtbij hem is. 

Dit is werkelijk zalig, als we dit ook mogen kennen. We verwachten dan in de meest ongunstige omstandigheden alles van Hem. We vertrouwen, geloven dan dat Hij ons zal helpen in de meest moeilijke omstandigheden. Het ware geloof kan nooit teveel van God verwachten. 

Geen spoor van onrust of angst is er. Hoe komt dit toch? 
Dit komt door zijn vaste hoop die hij op God heeft. 
Het is niet in de zin van: ik hoop dat het goed zal komen. 
Er staat dat hij zijn ogen steeds naar de hemel richt. Hij wordt in zijn hoop niet teleurgesteld. 
Hij mag iets van Gods heerlijkheid zien. 
De ogen vol haat om hem heen ziet hij niet, maar alleen de heerlijkheid van God. 
Hij is in een andere wereld. Hij wordt naar boven getrokken met zijn gedachten. 

Tot de dag van vandaag gaat dat nog zo met Gods kinderen. Niet letterlijk zoals hier bij Stéfanus, maar figuurlijk. Als de Heere ons tot Zijn kind maakt denken we het liefst aan Hem. We zoeken dan de nabijheid van de Heere te ervaren. Helaas moeten we ook ervaren dat er zoveel is dat dit verstoort. We vinden stoorzenders bij onszelf en via anderen. Wat krijgen we daar een last van. 
Toch proberen we ondanks alles ons blijvend af te stemmen op Jezus. Alleen Zijn Stem willen we horen, via de enige zender: Zijn Woord, de Bijbel.

Hoe komt het dat Stéfanus zijn ogen steeds naar boven houdt? 
Hij ziet daar het Liefste staan wat hij heeft: de Heere Jezus Christus. 
Hij verlangt met alles wat in hem is naar Hem. Dat is nu liefde. 
Vooral vroeger had je stickers waarop stond: ‘liefde is…’ Nu, dit is liefde. 
Hij verlangt naar Jezus. Daarvan wordt hij totaal in beslag genomen. 
We zeggen wel eens: ‘liefde maakt blind’. Nu, deze liefde maakt hem blind voor de omstandigheden. 

Hij noemt Jezus hier de Zoon des mensen. Dat betekent dat Hij alle macht over de mensen heeft. Maar deze Zoon des mensen zal ook weer eens terugkomen op de wolken van de hemel. 
Deze betekenis heeft het hier. 
Het is net of hij tegen de mensen van de rechtbank wil zeggen: jullie denken dat Hij voorgoed gedood is. Maar ik zie Hem hier staan met grote pracht en heerlijkheid. Hij zal straks weer terugkomen. 
Allen die niet in Hem willen geloven, komen in de eeuwige duisternis, de hel. Kom tot inkeer!
Stéfanus waarschuwt zijn belagers nog. Nu is Hij nog de Redder en straks is Hij de Rechter. 
Nu zullen ze toch wel tot inkeer, tot bekering komen. 
Het heeft echter een averechtse uitwerking. Het werkt als een schot in de roos. Ze worden haast hysterisch. Ze willen niets meer van Jezus horen. Dus het gevolg van de toespraak van Stéfanus is niet berouw en bekering, nee hun haat en verzet worden maar groter. Wat angstaanjagend. 

Ondanks verzet, toch hoop
Zo kan het nog gaan. Als wij God ongehoorzaam blijven, wordt ons verzet tegen Hem alleen maar groter. Hoe je je ook verzet, je moet het toch een keer opgeven. En dan? Dan ga je voor eeuwig ten onder. Of je het gelooft of niet: het is waar. Kan dat dan nu nog veranderen? Jawel, bekeer je! 
Kom tot inkeer. Geloof dit evangelie: Jezus wil van tegenstanders nog vrienden maken. Er is hoop!

Nu mag Stéfanus al eeuwen bij zijn Jezus zijn. Daar zwijgt hij niet meer, maar mag het Jezus eerlijk belijden: het is alleen door U, dat ik hier mag zijn. U hebt mij liefgehad met een eeuwige liefde. Daarom is er bij mij geloof, hoop en liefde gekomen. 
Voor allemaal geldt: zoek Jezus veel, zoek Jezus vroeg, die Jezus heeft die heeft genoeg.